
Vorige week donderdag was 13e Quantified Self Meetup in Groningen, een podium voor waar iedereen die zich met zelf-meten bezig houdt en een interessante ervaring heeft om te delen. Het is meestal een gemêleerd gezelschap; meestal grofweg een gezellige mix van zorgverleners (i.o.), technologie-nerds, ondernemers, trendwatchers en onderzoekers. Ook deze donderdag heb ik er weer interessante ideeën opgedaan en leuke nieuwe mensen leren kennen.
Niet geheel ontoevallig waren dat ook nu mensen met een wetenschappelijke achtergrond. Niet alleen ontoevallig vanwege mijn eigen wetenschappelijke interesse, maar ook omdat wetenschappers zich steeds meer interesseren in Quantified Self. De technologische ontwikkelingen met betrekking tot zelf-meten openen immers ook deuren via de wetenschap. Niet alleen dankzij Big Data, de opstapeling van gegevens van een grote groep mensen dankzij trackers, apps etc., maar ook doordat zelfmetingen over een langere periode soms trends kunnen blootleggen die zonder data onopgemerkt zouden blijven. De door Quantified Self Labs en het Quantified Self Institute Groningen gehanteerde slogan is immers niet voor niets “Self knowledge through numbers”.
Vanavond las ik dit artikel en bekeek ik het bijbehorende filmpje over epidemioloog Mark Drangsholt die vertelt hoe hij dankzij zelfonderzoek op basis van het single-subject design, ook wel n=1 onderzoek genoemd, een oplossing vond voor zijn boezemfibrilleren en concentratieproblemen.
Mark Drangsholt legt hier niet alleen uit hoe zijn zelfonderzoek zijn eigen gezondheid ten goede kwam, maar weerlegt ook op een treffende manier de kritiek dat de resultaten van n=1 onderzoek niet te generaliseren zouden zijn. Hij vraagt de zaal of ze liever de resultaten van muizen-onderzoek aannemen dan van zijn zelfonderzoek, en stelt dat hij toch echt meer op de andere mensen lijkt waarnaar gegeneraliseerd moet worden dan de muis.
Uiteraard blijft onderzoek met grote groepen mensen waardevol en n=1 onderzoek heeft z’n beperkingen, maar het zou zonde zijn om het geheel te negeren. Bij zelfonderzoek is er min of meer per definitie sprake van autonomie van de proefpersoon, en speelt medisch-ethische toetsing een minder grote rol en kan het bruikbaar zijn in situaties waar onderzoek met grote groepen mensen ethisch niet geaccepteerd wordt. Daarnaast kunnen interessante bevindingen in n=1 onderzoek in mijn beleving dienen als een soort pilot en zo een aanleiding vormen voor vervolgonderzoek met een grotere groep proefpersonen.
Zelf speel ik ook al een tijdje met het idee voor een n=1 onderzoek. Als fysiotherapeut zie ik vooral patiënten met hart-, vaat- en longziekten, obesitas en diabetes, en ben daarbij veel bezig met leefstijl- en gedragsverandering. Uit ervaring weet ik dat onbewuste patronen daarbij een zeer grote rol spelen. Ik denk dat veel mensen zullen herkennen dat weten wat goed voor je is en daadwerkelijk doen wat goed voor je is twee verschillende dingen zijn en het ene niet automatisch leidt tot het andere. Het lijkt me daarom interessant om een periode te proberen die onbewuste patronen zo goed mogelijk proberen vast te leggen en met behulp van statistiek te onderzoeken of er relaties tussen die patronen zitten en, wellicht nog interessanter, of die patronen voorspeld kunnen worden. Echter, welke variabelen meet je dan, en op welke manier? En hoe wil ik zorgen dat het ook echt praktisch haalbaar blijft? Wellicht later meer, ik zou zeggen houdt dit blog in de gaten. 🙂 #cliffhanger
2 comments